|
De eeuw van de toerbeurt - 7 Slecht huwelijk tussen verladers en toerbeurt
Schadepost van 300 miljoen per jaarVerladers konden er lang mee leven, maar in hun hart hebben ze het toerbeurtsysteem nooit echt zien zitten. Het was vanaf het begin een slecht huwelijk, waarin het ontbrak aan ‘flexibiliteit’. De afschaffing van de EV in 1998 wordt door de EVO dan ook getypeerd als de kroon op de langste lobby die de verladersorganisatie ooit gevoerd heeft. Doorslaggevend bleek uiteindelijk de Brusselse lobby. Europese integratie was de hefboom voor liberalisering van de binnenvaart. Daarmee kwam een einde aan een ‘jaarlijkse schadepost’, die door de Europese werkgeversorganisatie Unice in 1990 werd becijferd op ongeveer 300 miljoen gulden.
Binnenvaartverladers werden in de jaren ’30 verplicht om hun vracht via
de beurzen aan te bieden tegen door de overheid vastgestelde
miniumumtarieven. Een maatregel die in de verladersoptiek zijn doel
volstrekt voorbij geschoten is. ‘Het feit ligt er, dat de overheid niet
de verantwoordelijkheid kan dragen voor het functioneren van de markt’,
schreef toenmalig EVO-directeur drs H. Plasse in 1983 in het
Schuttevaer-themanummer ‘Jacht naar vracht’. ‘Het afstemmen van vraag en
aanbod op elkaar is geen taak, die de overheid tot een goed einde kan
brengen. Primair is en blijft het een zaak van het bedrijfsleven zelf.
Het zoeken van alle heil bij de overheid is een achterhaalde zaak.’
Wat moest er gebeuren om het stelsel verladersvriendelijker te maken? Plasse pleit in het Schuttevaer-themanummer beslist nog niet voor het andere uiterste: ‘Moet de overheid zich volledig terugtrekken en niets meer trachten bij te sturen wat krom dreigt te gaan? Terug naar vervoermarkten, waarbij het bedrijfsleven geheel aan zichzelf wordt overgelaten? Dat zijn bepaald geen wenselijke situaties noch voor de vervoerder, noch voor de verlader.’ De EVO-directeur zoekt het begin jaren ’80 vooral in het ‘op een meer volwassen wijze zakelijk de koppen bij elkaar steken. Tot heden toe lijkt het er vaak op dat vertegenwoordigers van verladers en van schippers trachten het voortdurend met elkaar oneens te zijn om dan de overheid te verwijten dat die het slecht heeft gedaan’, aldus Plasse. Schippersorganisaties zagen de verhouding met de verladers sterk in termen van strijdige belangen, waarin zij als zwakke marktpartij bescherming nodig hadden. Dat is het beeld, verwoord in het boekwerkje ‘Logistieke lobby’s in Den Haag en Brussel’, uitgegeven bij het afscheid van Plasse in 1997. Vanaf 1964 was hij nauw verbonden met de EVO en sedert 1973 algemeen directeur van de grootste logistieke organisatie van Nederland. In die kringen worden binnenvaartschippers gezien als een betrekkelijk geïsoleerde beroepsgroep. Hun sociale leven is sterk vervlochten met hun werk. Bij conflicten is telkens hun hele bestaan de inzet. Zonder het toerbeurtsysteem zou naar hun mening een negatieve spiraal in werking treden, waarbij zij steeds afhankelijker zouden worden van verladers en bevrachters. Sterke sociale en emotionele banden met het leven op het water, zware financiële verplichtingen en een gebrek aan perspectief aan de wal leidden volgens de EVO-analyse tot het gevoel gedwongen te worden steeds ongunstiger voorwaarden te accepteren. ‘Verladers werden bekeken als uitbuiters, die genadeloos gebruik zouden maken van de zwakke positie van de schippers.’
In de EVO-zienswijze hoeft een toerbeurtsysteem geen al te verstorende
invloed te hebben in een periode waarin specialisatiegraad, kennis en
technologie slechts een kleine rol spelen en waarin het er om ging een
aantal (‘uitwisselbare’) kleine, zelfstandige vervoerders een redelijke
bestaanszekerheid te geven. ‘Vanwege de lage toetredingsdrempel hebben
deze geen andere mogelijkheid dan op prijs te concurreren, mits er niet
te veel schippers zijn om vaak genoeg aan de beurt te komen en mits het
voor verladers niet veel uitmaakt of het ene of het andere schip een
lading vervoert.’
In de loop van de jaren zestig traden nadelen op de voorgrond, die er geleidelijk toe leidden, dat de EVO actief naar afschaffing van de evenredige vrachtverdeling streefde. Economische groei, schaalvergroting in het vervoer, wijzigende distributiepatronen en een toenemende vraag naar kwaliteit leidden ertoe dat verladers meer en meer voor andere oplossingen kozen. Het was de periode van ongekend snelle groei van het wegvervoer. De schippersbeurzen wisten onvoldoende in te spelen op de nieuwe behoeften van verladers. Dit betekende dat op langere termijn de rol van de binnenvaart in het goederenvervoer en als keuzemogelijkheid voor verladers verder zou afglijden ten opzichte van de andere vervoerwijzen. En volgens de EVO begonnen de gefixeerde verhoudingen, die door de evenredige vrachtverdeling in stand werden gehouden, ook een bedreiging te vormen voor het schippersbestaan, doordat zij de binnenvaart als transportmodaliteit in de concurrentie met andere transportvormen achterop brachten. Het gebrek aan flexibiliteit in de marktwerkng was in de ogen van verladers de oorzaak van een toenemende overcapaciteit, waardoor de spoeling dunner werd. Pogingen tot sanering betekenden in de praktijk vooral subsidies om modernere en grotere schepen te bouwen, waardoor de overcapaciteit verder toenam. Dat gaf verladers weer meer argumenten in handen om het verplichte beursstelsel te bekritiseren.
Eind jaren tachtig was het toerbeurtsysteem zeer nadelig geworden
volgens de opvattingen van verladers. UNICE, de Europese
werkgeversorganisatie, rekende voor dat in 1990 de jaarlijkse schadepost
op Europees vlak was opgelopen tot ongeveer 300 miljoen gulden.
Samenwerkingsverbanden, inkoopcombinaties, gezamenlijke promotie en reclame-campagnes, het op een systematische wijze verzamelen van wensen en behoeften van klanten - het zijn suggesties die de EVO-directeur in zijn Schuttevaer-artikel aan de lezers voorlegt om hun positie op de markt te versterken. Verder bepleit hij een doorbraak in het traditionele denken. ‘Het is erg eenvoudig om eventuele denkbeelden zoals bijvoorbeeld in dit artikel gesuggereerd van het predikaat ‘naïef’ te voorzien. Het is bepaald moeilijker om naast de beproefde methode van marktregulering andere zaken aan te pakken.’
De EVO had in de lobbysfeer vooral veel last van de Vereniging Toerbeurt
Noord-Zuid. ‘Deze vereniging slaagde erin, mede dankzij een forse
sociale controle, een groot deel van het Noord-Zuid-vervoer onder een
vergelijkbaar vrachtverdelingssysteem te brengen. Zij maakte zich ook
voortdurend sterk voor een wettelijk regeling.’ Voor liberalisering van
de binnenvaart leek de tijd nog lang niet rijp. ‘De hechte organisatie
en de sociale structuur van de schippers vormden een belangrijke oorzaak
van het taaie verzet. De schippers organiseerden zich in een aantal
sterke belangenverenigingen, die het systeem van evenredige
vrachtverdeling altijd met hand en tand verdedigd hebben. In de jaren
zeventig kwam daar de Vereniging Toerbeurt Noord-Zuid als een van de
felste tegenstanders van liberalisering nog bij.’
De binnenvaart raakte relatief laat bij dit proces betrokken, maar begin jaren negentig begon ook in deze sector de nieuwe Europese en liberale trend de boventoon te voeren. In samenwerking met UNICE besloot de EVO in 1991 opnieuw de kat de bel aan te binden. Er werd een Witboek uitgebracht en een intensieve lobby opgezet die zich er vooral op richtte de Europese Commissie aan haar verplichtingen te herinneren en op inhoudelijke gronden te overtuigen van de noodzaak naar liberalisering te werken. Ook nationale overheden werden intensief benaderd, evenals het Europees Parlement. Via haar Commissie Vervoer en Toerisme formuleerde het EP verschillende malen adviezen waarin de liberalisatie van de binnenvaart (onder voorwaarden overigens) werd bepleit. Nederlandse leden van het EP speelden daarin een belangrijke rol. De argumenten tegen het toerbeurtsysteem, zoals de inbreuk op de vrije vervoerkeuze, de beperking van onderhandelingsvrijheid tussen verlader en schipper over prijs en vervoervoorwaarden, de concurrentievervalsende werking van het toerbeurtsysteem en het in stand houden van overcapaciteit werden op een rij gezet. Centraal stond de schade die voortvloeide uit de vaste tarieven, die fors hoger waren dan op de vrije markt, en het gebrek aan prikkels voor de schippers om markt- en klantgericht te werken. De Europese Commissie werd geconfronteerd met de concrete gegevens over financiële schade voor verladende bedrijven die, zoals hierboven vermeld, geschat werd op 300 miljoen gulden per jaar. Daar kwam volgens verladers nog bij, dat het toerbeurtsysteem belangrijke logistieke vernieuwing in de weg stond.
De verladerslobby bleek een behoorlijke extra stimulans voor de Europese
Commissie om voorstellen te ontwikkelen. Andere stimulansen voor
liberalisering kwamen uit Duitsland (afschaffing van de Festfrachten in
1993) en Frankrijk (1994: wet tot afschaffing van de toerbeurt in 2000).
In juli 1994 presenteerde de Commissie een pakket voorstellen waarin
werd aangegeven dat de binnenvaartmarkt na een overgangstermijn van
enkele jaren zou moeten worden geliberaliseerd. De voorstellen werden in
grote lijnen onderschreven door de EVO, mede door de gevoerde lobby. Wat
er nog aan ontbrak was een termijn waarbinnen de liberalisering moest
zijn gerealiseerd. Uiteindelijk bepaalde de Raad van Ministers, opnieuw
na intensieve lobby van EVO en UNICE, op 11 maart 1996, dat de
binnenvaartmarkt in de Europese Unie met ingang van 1 januari 2000 vrij
zou zijn.
In de zomer van 1993 moest de minister van Verkeer en Waterstaat aan de
organisaties van Nederlandse binnenschippers toezeggen te streven naar
een tijdelijke maatregel waarin een systeem van evenredige
vrachtverdeling wettelijk zou worden geregeld. De toezegging kwam tot
stand onder druk van acties van boze binnenschippers, en voor de
verladers zeer onverwacht, zo blijkt in ‘Logistieke lobby’s’: ‘Een
wettelijke regeling, die sinds de jaren zeventig door diverse regeringen
was afgehouen, werd in het zicht van een Europees besluit de beurzen af
te schaffen, plotseling werkelijkheid. Deze toezegging van de minister
ging tegen alle trends in; dat het effect van pogingen van Economische
Zaken om gedoogde kartels af te schaffen leidde tot een door Verkeer en
Waterstaat wettelijk geregeld kartel in plaats van vrijere
concurrentieverhoudingen, was wel het laatste wat de EVO verwachtte. De
toezegging, die overigens niet tot een einde aan de protesten leidde,
was dan ook voor de EVO en de verladers een ernstige tegenvaller.’ De
verladerslobby leek terug bij af en moest opnieuw worden opgebouwd.
Dirk van der Meulen Bronnen
Het boek 'De eeuw van de toerbeurt'Door: Wout Bareman, Jos Hoffmann, Dirk van der Meulen, Johan Salverda en Jan de Vries Uitgave: Kluwer BV, Deventer,
Inhoud, met online selectie:
|
bij de VAART! redactie Deze pagina is het best te lezen met Netscape 3.0 of een vergelijkbaar type browser.
© 1998-1999
|